Nederlands is een van de kernvakken van het gymnasium onderwijs. De vaardigheden die onze leerlingen bij dit vak oefenen, gebruiken ze bij vele andere vakken, zoals spreek- en presentatievaardigheden, leesvaardigheid en schrijfvaardigheid. In de bovenbouw komen de argumentatieve vaardigheden aan de orde, die ingezet worden bij het debatteren en het schrijven van een betoog of beschouwing. Natuurlijk is spelling en grammatica een vast onderdeel van Nederlands, evenals lezen. Plezier in lezen wordt bevorderd in het fictieonderwijs, met jeugdliteratuur en later literatuuronderwijs, literatuurgeschiedenis vanaf de middeleeuwen tot nu. Leerlingen onderzoeken een thema in romans en gedichten die een bepaalde visie op het thema laten zien. Boeken worden klassikaal en zelfstandig gelezen. In de onderbouw resulteert dit in een literatuurdossier en in de bovenbouw nemen we een mondelinge toets af over de gelezen boeken.
Kenmerkend voor een gymnasium is het onderwijs in klassieke talen waarbij leerlingen de taal en de cultuur van de oude Grieken en Romeinen bestuderen. In de lessen besteden we aandacht aan alles wat het zo interessant maakt: de talen (grammatica, woordenschat) die door het precies vertalen toegang geven tot de rijke cultuur en mythologie. Veel Nederlandse woorden vinden hun oorsprong in het Grieks of Latijn. Doordat er een directe lijn uit het verleden naar het heden loopt, zijn er vandaag de dag nog steeds sporen van de oude Grieken en Romeinen terug te vinden. Niet alleen in onze taal, maar ook in onze cultuur. In excursies, bijvoorbeeld naar Castellum Hoge Woerd, gaan we dit samen bekijken. In leerjaar 5 gaan de leerlingen op klassieke reis naar Griekenland of Italië. Deze reis duurt een week en wordt voorbereid bij het vak Antieke Cultuur. Hier leren leerlingen alles over de literatuur, filosofie, architectuur, het theater en de kunst van de Grieken en Romeinen. Daarbij is veel aandacht voor hun invloed op de latere tijd, want de klassieke cultuur leeft voort!
Het onderwijs in de moderne vreemde talen gebruikt lesmethodes die gebaseerd zijn op het Europees referentiekader. Het streven is om doeltaal en voertaal zoveel mogelijk samen te laten gaan. De vreemde taal verstaan en spreken is minstens zo belangrijk als het kunnen lezen en schrijven. Deze vier vaardigheden komen ruimschoots aan bod. Leerlingen gebruiken boeken en audio-materiaal, maar ook digitaal en eigen materiaal. Hierdoor kunnen leerlingen op hun eigen niveau leren en oefenen. Leerlingen leren - door te durven en te willen - improviseren met de taalmiddelen waarover ze beschikken. We streven dus naar een actieve beheersing van de taal.
Voor de vakken Engels, Frans en Spaans kunnen leerlingen internationaal erkende diploma's behalen. Voor Engels is dat CAE (Cambridge Advanced English) of CPE (Cambridge Proficiency English), voor Frans DELF (Diplôme d'Etudes en Langue Française) en voor Spaans DELE (Diplomas de Español como Lengua Extranjera).
Voor Frans en Duits worden, als de omstandigheden het toelaten, in leerjaar 4 uitwisselingsweken georganiseerd. In leerjaar 5 is er voor enkele leerlingen die Frans in hun pakket hebben een langere uitwisseling mogelijk. Aan het eind van leerjaar 4 is er een keuzereis naar Engeland waar de leerlingen in gastgezinnen verblijven. In zowel de onder- als de bovenbouw besteden we ruimschoots aandacht aan literatuuronderwijs en het lezen van boeken. Met het literatuuronderwijs willen we de leerlingen stimuleren om te lezen om hen zo in aanraking te laten komen met andere belevingswerelden. Bij de talen wordt ook aandacht besteed aan onderwerpen die met algemene ontwikkeling te maken hebben. Dit varieert van milieuproblematiek tot maatschappelijke problemen. Actuele teksten hierover worden in de klas gelezen en geanalyseerd.
Het programma van de bètavakken is een mix van denken en doen. Soms start de les met theorie en worden de leerlingen uitgedaagd om het geleerde toe te passen in een opgave, een praktische opdracht of een practicum. Maar het kan ook zijn dat een les start met een probleemstelling (Hoe ontstaat een regenboog als licht door een prisma wordt geleid? Waardoor wordt rode koolsap blauw als er een base bij wordt gedaan? Waardoor ontstaat hooikoorts?) waarna de leerlingen de opdracht krijgen mogelijke verklaringen of antwoorden aan te dragen. Uiteindelijk draait het om de cyclus die bestaat uit: kennis verwerven, kennis toepassen en controleren of het geleerde klopt, nieuwe vragen stellen en op zoek gaan naar nieuwe kennis. Naast het verplichte programma wordt er aandacht besteed aan maatschappelijke thema's waar de bètavakken aan raken zoals het gebruik van stamcellen, de energieproblematiek, de rol van drugs in de maatschappij, biotechnologie of de problematiek van het afval.
Binnen de bètavakken werken we veel vanuit contexten, waardoor de relevantie en samenhang van verschillende stukken theorie beter zichtbaar wordt gemaakt voor de leerlingen.
We stimuleren leerlingen om analytisch te denken en experimentele vaardigheden op te doen. Daarbij worden leerlingen uitgedaagd zich 'wetenschappelijke' kennis eigen te maken, samen te werken met anderen en inzicht te verwerven in het eigen leerproces. De bèta-secties streven ernaar dat de leerlingen het beste uit zichzelf halen. Voor opdrachten die zelfstandig worden uitgevoerd, hebben de leerlingen de beschikking over een laboratorium. Hier kunnen ze in en buiten de lestijd terecht om zelfbedachte experimenten uit te voeren.
Voor het vak wiskunde maken we gebruik van de Wageningse Methode. Bij deze methode is het vooral de leerling zelf die wiskunde ontdekt. Aan de hand van ingenieuze opgaven bedenkt de leerling theorieën en strategieën en leert deze toe te passen. Op het CGU is wiskunde méér dan alleen maar sommetjes maken. Wiskunde wordt een manier van denken, kritisch kijken naar de manier waarop een opgave opgelost kan worden en je afvragen of er geen snellere, betere of mooiere manier is. De docent helpt je hierbij, maar wiskunde is niet het nadoen van opgaven die de docent voordoet, je moet zelf puzzelen en je vastbijten in de opgaven. In de eerste twee klassen doen alle leerlingen mee aan de Kangoeroewedstrijd.
In de onderbouw is er één soort wiskunde, vanaf leerjaar 4 kan er worden gekozen voor wiskunde A met veel statistiek of wiskunde B voor leerlingen met belangstelling voor techniek en bètavakken of de minder formele wiskunde C waar vorm en perspectief meer aandacht krijgen. Ook is het mogelijk om vanaf leerjaar 5 naast wiskunde B wiskunde D te volgen.
Bij aardrijkskunde draait alles om de drie vragen: wat, waar en waarom daar? De vraag 'Waarom daar?' vraagt om uitdagend nadenkwerk. Eigenlijk is aardrijkskunde overal. Met de drie vragen is het mogelijk om haast alles om je heen als aardrijkskundig te bestempelen. Dit maakt het vak actueel en veelzijdig. Het boek en gebeurtenissen in je eigen leefomgeving, wat in het nieuws komt, wat in een documentaire wordt besproken, wat je op een kaart ziet staan of wat er in de natuur gebeurt kan als stof dienen voor de lessen. Kortom: we vinden het belangrijk dat je goed geïnformeerd en kritisch aan de slag kan gaan met de wereld van vroeger en nu en natuurlijk ook met de toekomst.
"Geschiedenis, wat heb je eraan? Het is al zo lang geleden gebeurd." Leerlingen leren bij geschiedenis dat ze juist heel veel kunnen leren van gebeurtenissen die vroeger hebben plaatsgevonden. Ze leren bijvoorbeeld kritisch kijken naar bronnen. Welke informatie geeft de bron eigenlijk en is de bron wel betrouwbaar? Ze leren nadenken over oorzaken en gevolgen van gebeurtenissen, over verbanden tussen ontwikkelingen en over de doorwerking van de geschiedenis in onze eigen tijd. Ook zullen de leerlingen zelf onderzoek doen naar gebeurtenissen en de uitkomsten aan klasgenoten presenteren. Bij geschiedenis wordt eigen CGU-lesmateriaal gebruikt. Bij geschiedenis worden leerlingen gestimuleerd om zelf na te denken en zelf te onderzoeken zodat ze leren een oordeel te vellen over wat er nu om hen heen gebeurt. Maar daarnaast luisteren en kijken ze ook naar spannende verhalen, want daar zit de geschiedenis vol mee!
Godsdienst/levensbeschouwing staat in het teken van het verkennen van de wereldreligies, zoals het jodendom, het christendom, de islam, het hindoeïsme, het boeddhisme en het humanisme. De leerlingen maken kennis met de verhalen, geloofsovertuigingen en leefregels van onze levensbeschouwingen. Daarbij hoort ook een bezoek aan een kerk, synagoge en moskee. Leerlingen onderzoeken en ervaren wat gelovigen daar doen en beleven. Er komen gastsprekers en leerlingen interviewen gelovigen uit hun eigen omgeving. Daarnaast is identiteitsvorming een belangrijk onderdeel van de lessen levensbeschouwing. Op verschillende manieren brengen we de leerlingen in aanraking met existentiële vragen als: Wie ben ik? Wat vind ik belangrijk? Wat past bij mij? Hoe verhoud ik mij tot de ander/de wereld? Welke bijdrage wil ik leveren aan de maatschappij? We prikkelen de leerlingen om voor zichzelf (voorlopige) antwoorden op dergelijke levensvragen te formuleren en met elkaar te communiceren.
Bij filosofie leren leerlingen zich opnieuw te verwonderen over allerlei vanzelfsprekendheden. Ze leren heersende vooronderstellingen te onderscheiden van vooroordelen. Het logisch en begripsmatig helder nadenken oefenen de leerlingen in debatvormen, socratische gesprekken en door het schrijven van betogen en essays.
Leerlingen worden uitgedaagd om een onderbouwd standpunt in te nemen in ethische en maatschappelijke kwesties. Dit vak draagt bij aan persoonsvorming en burgerschapsvorming, door vragen als: "Bestaat er zekere kennis?", "Wat voor wezen is de mens?", "Bestaat er een ideale samenleving?", "Wat is wetenschap?".
Filosofie wordt als examenvak aangeboden vanaf leerjaar vier. Op het snijvlak van ethiek, sociale en politieke filosofie, wijsgerige antropologie en economie denken leerlingen na over vragen als in hoeverre de vrije markt bijdraagt aan het goede leven (het examenonderwerp). Zo ontdekken leerlingen wat zijzelf van waarde achten in het leven en welke implicaties dat heeft voor onze relatie tot onszelf, anderen, de samenleving en de natuur.
Maatschappijleer
Het vak maatschappijleer gaat over keuzes voor waarden in samenlevingsdilemma's. Het kan bijvoorbeeld gaan om de keuze tussen vrijheid en orde, tussen eenheid en verscheidenheid, tussen markt en overheid, tussen democratie en daadkracht. Het filosofische en politieke debat rondom maatschappelijk geluk staat centraal. Een dilemma kan per definitie niet opgelost worden, maar in debat vinden we meestal een evenwicht waarbij aan beide waarden van het dilemma zoveel mogelijk recht wordt gedaan. De actualiteiten over de praktijk van de samenleving analyseren we in de les door de koppeling met de theorie van de samenlevingsdilemma's. Alle leerlingen in het voortgezet onderwijs volgen dit vak verplicht, op het CGU in klas 5.
Het vak economie bereidt leerlingen voor op een adequate deelname aan het maatschappelijk verkeer. Dit betekent dat leerlingen met behulp van de belangrijkste economische concepten de economische verschijnselen in de maatschappij begrijpen, verschijnselen waar ze als persoon in de verschillende rollen binnen huishouden, bedrijven of overheidsinstellingen mee te maken krijgen en waarbinnen zij beslissingen moeten nemen of waar zij als lid van de (nationale en internationale) samenleving mee te maken krijgen. Het examenprogramma met concepten en contexten is in 2010 geschreven o.l.v. prof. dr. Coen Teulings (commissies Teulings (I en II)) en herzien door commissie Jacobs o.l.v. prof. dr. Bas Jacobs in 2020. Hier is de syllabus terug te vinden.
Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid (BE) is een keuzevak in de bovenbouw. De lesstof komt voort uit de bedrijfseconomie. Het vak gaat in op de kerngebieden accounting, financiering, marketing alsmede de bedrijfskundige en juridische beginselen van organisaties. Een vak als BE kan handvatten bieden om belangrijke keuzes die mensen in hun leven maken te analyseren zoals het beginnen van een eigen bedrijf of het innovatief en productief zijn in organisatorische verbanden, maar ook voor meer persoonlijke keuzes, zoals het kopen van een huis en het afsluiten van een hypotheek. Het examenprogramma vervangt het eerdere ‘M&O’ management & organisatie en is volledig herzien door de commissie o.l.v. prof. dr. Arnoud Boot. Hier is de syllabus terug te vinden.
Het aanleren en oefenen van verschillende vaardigheden op het gebied van bewegen vormt uiteraard het hoofddoel van Lichamelijke Opvoeding. In alle leerjaren gaan leerlingen turnen, doen zij aan spelsporten en atletiek. Daarnaast komen ook bewegen & muziek, zelfverdediging en acrobatiek aan bod. Differentiatie in moeilijkheid, tempo en wijze van begeleiding zorgt ervoor dat alle leerlingen op hun eigen niveau kunnen deelnemen. Wij sluiten onderdelen af op drie (en soms vier) verschillende vaardigheidsniveaus, waar de leerlingen zelf inspraak op hebben.
Naast het zelf bewegen leren de leerlingen elkaar te assisteren en te (bege)leiden, door het leren analyseren, organiseren, hulpverlenen en coachen.
In klas vijf wordt LO afgesloten als examenvak. In klas zes volgen de leerlingen een half jaar een keuzeprogramma, veelal buiten school. Van april tot oktober vinden de lessen zo mogelijk, plaats op sportpark Marco van Basten. Elk jaar zijn er binnen- en buiten sportdagen waarbij de leerlingen in een andere organisatievorm bezig zijn met LO.
In de onderbouw leren leerlingen spelenderwijs de grondbeginselen van toneelspelen en theater maken. In de lessen worden creativiteit, intuïtie, samenwerking en spontaniteit gestimuleerd. Tijdens de les wordt een sfeer van veiligheid en respect voor elkaar gecreëerd waarbinnen iedere leerling uitgedaagd wordt op zijn eigen niveau tot spel te komen.
Daarnaast maken de leerlingen kennis met de elementaire toneelwetten en krijgen ze een globaal beeld van de culturele en maatschappelijke waarde van theater en film. Drama wordt in elk leerjaar gegeven en er kan bovendien examen in worden gedaan.
In de brugklas hebben leerlingen wekelijks een cultuurdag waarop ze alle kunstvakken krijgen: drama, beeldende vorming en cultuur-Nederlands. De leerlingen trainen hierdoor vakspecifieke vaardigheden en ze maken kennis met de waarde van de verschillende kunstdisciplines. Bovendien krijgen ze zicht op gemeenschappelijke kenmerken van de verschillende kunstvormen en nemen ze deel aan multidisciplinaire projecten. Het doel is om het kunst- en cultuurbesef van de leerlingen te versterken. Op de cultuurdag krijgen ze niet alleen te maken met de genoemde kunstvakken, maar maken ze ook kennis met andere kunstdisciplines waaronder dans, muziek en film.
Bij het vak tekenen leren leerlingen anders te kijken naar de wereld om hen heen. Vanuit een creatief perspectief leren ze op een andere manier na te denken over een (beeldend) probleem of vraagstuk. Hiervoor maken ze in de onderbouw gebruik van de diverse beeldende materialen en maken ze kennis met verschillende beeldende begrippen. Hierbij wordt gerefereerd aan bestaande beeldende kunst en aan culturele maatschappelijke ontwikkelingen. Opdrachten vragen om het inzetten van eigen fantasie en focus op de waarneming.
Leerlingen kunnen kiezen voor het examenvak Kunst Beeldende Vormgeving. Dit vak bestaat uit twee componenten, Kunst Algemeen, waar kunst in de cultuurhistorische context wordt bestudeerd en de praktijk, het beeldende proces en het reflecteren op de eigen aanpak. De leerlingen sluiten af met het inrichten van een gezamenlijke expositie.
INW wordt gegeven in de brugklas. Gedurende een half jaar doen leerlingen in een blokuur kleine proeven en onderzoekjes binnen de thema's 'lucht', 'water', 'bodem' en 'vuur'. Deze proeven worden in tweetallen in het lokaal of daarbuiten gedaan. Leerlingen maken kennis met de natuurwetenschappelijke denkwijze: waarnemen, conclusies trekken en verklaringen bedenken. Deze vaardigheden komen bij de exacte vakken in latere leerjaren van pas. Maar de allerbelangrijkste doelstelling van INW is dat leerlingen ontdekkend en in de praktijk de natuurwetenschap verkennen.
ANW wordt in de 4e klas door alle leerlingen gevolgd, ongeacht hun profiel. Voor alle leerlingen in de bovenbouw vinden we een aantal zaken op maatschappelijk-natuurwetenschappelijk gebied belangrijk om op school mee te krijgen. Voortbordurend op het science-vak ‘Inleiding in de natuurwetenschappen’ (INW) zullen 4e-klassers zich in modules van steeds 5 weken verdiepen in 6 verschillende onderwerpen, die door 6 verschillende vakdocenten gegeven worden. De onderwerpen variëren van ‘klimaat’ (aardrijkskunde), ‘heelal’ en ‘duurzame brandstoffen’ (scheikunde) tot de waarheden van de ‘statistiek’ (wiskunde), de ‘wetenschapsfilosofie’ (filosofie), en ‘de mens als biochemisch wezen’ (biologie); een waardevolle reeks aan onderwerpen die onder de UNESCO-paraplu valt.
Tijdens de maatschappelijke stage (MaS) maken leerlingen kennis met een kant van de maatschappij waar ze anders misschien niet mee in aanraking zouden komen. Ze verbreden hun horizon en werken aan burgerschapsvaardigheden. Ze zetten zich in voor anderen en leveren een zinvolle bijdrage aan de samenleving. De maatschappelijke stage richt vooral op de betrokkenheid van scholieren bij de maatschappij. Het CGU werkt samen met de Vrijwilligerscentrale Utrecht en kan zo diverse stages aanbieden. De leerlingen reflecteren op hun eigen rol en functioneren en op de betekenis van deze activiteiten voor onze maatschappij.
Tijdens de zogeheten CGU-weken volgen de leerlingen geen regulier rooster, maar is er meer keuzevrijheid. We vragen leerlingen om keuzes te maken die passen bij wat ze nodig hebben. Per leerjaar staan zowel verplichte als keuzeonderdelen geprogrammeerd. Tijdens zo’n week zijn er vakoverstijgende projecten waarvoor leerlingen zich aanmelden. In deze weken zijn er zoveel mogelijk rooster doorbrekende activiteiten, zoals excursies en studiedagen voor docenten. Hierdoor ontlasten we de overige lesweken.